Actualiteiten rioolheffing en afvalstoffenheffing- editie 2

28 maart 2023

Bekijk hier alle actuele jurisprudentie op het gebied van rioolheffing en afvalstoffenheffing. 

  1. Aanslagen rioolheffing voor 51 percelen (garages) zijn terecht opgelegd
    Lees hier meer >>
  2. Afvalstoffenheffing bij fusie gemeente blijft gehandhaafd​
    Lees hier meer >>

Aanslagen rioolheffing voor 51 percelen (garages) zijn terecht opgelegd

In deze feitelijke procedure stelde belanghebbende dat er geen sprake was van directe of indirecte afvoering van water op de gemeentelijke riolering. Daarbij wordt een uitvoerige onderbouwing voor aangeleverd. De rechtbank had belanghebbende gelijk gegeven door er op te wijzen dat belanghebbende zelf water afvoert en dat de greppel die aan zou sluiten op de gemeentelijke riolering droog staat.

In hoger beroep wordt de zaak door beide partijen nog verder en nader onderbouwd. Op basis van het overlegde documenten acht het hof aannemelijk dat het water indirect wordt afgevoerd op het gemeentelijk riool.

Deze procedure, die zeer feitelijk van aard is, laat zien hoe belangrijk het is om je standpunt goed te onderbouwen en aannemelijk te maken. Wat dat betreft interessant om te lezen hoe beide partijen de bewijslast hebben aangepakt.

Afvalstoffenheffing bij fusie gemeente blijft gehandhaafd

In een procedure voor Rechtbank Noord-Nederland stond centraal of de besluitvorming van de afvalstoffenheffing op een juiste wijze tot stand is gekomen en of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waren geschonden. Het voorheen gehanteerde tarief van (gedeeltelijk) Diftar is een algemeen tarief geworden in de nieuwe gemeente.

In deze procedure past de rechtbank in de eerste plaats een exceptieve toetsing toe en behandelt vervolgens uitgebreid of er sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (ABBB). De rechtbank overweegt als volgt:

Bij het beoordelen van de beroepsgronden is sprake van een zogenoemde exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.

Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016). ”

De rechtbank oordeelt vervolgens dat bij de vaststelling van de verordening niet gehandeld is in strijd met de wet of tot een onredelijke en willekeurige heffing leidt. De rechtbank overweegt daarbij dat de keuze van de gemeenteraad om in de verordening te kiezen voor een systeem van een vast tarief, waarbij wordt gedifferentieerd naar omvang van het huishouden niet in strijd met de wet is. De tarieven zijn ook niet onredelijk of willekeurig en het beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel kan in onderhavige casus niet slagen.

Meer weten?

Neem dan contact op met: Fiscaliade, afdeling lokale belasting, Olga Menger

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *