Jubileumuitkering en vakantiegeld in IKB

25 augustus 2020

Onbelaste uitkering bij diensttijd van 25 of 40 jaar

Voor de loonheffingen mag een werkgever onbelast een uitkering of verstrekking doen, die onbelast is tot de volgende bedragen:

  • Bij een diensttijd van ten minste 25 jaar: maximaal 1 x loon over een maand;
  • Bij een diensttijd van ten minste 40 jaar: maximaal 1 x loon over een maand;
  • Bij overlijden medewerker of diens gezinslid: maximaal 3 x loon over een maand.

Voor deze uitkeringen is dan ook de werkkostenregeling niet nodig om de uitkering of verstrekking onbelast te laten zijn.

Begin vorig jaar gaf de rechtbank Den Haag de Belastingdienst gelijk dat bij een gemeente het vakantiegeld van 8% als onderdeel van het IKB geen onderdeel uitmaakte van ‘loon over een maand’. Als gevolg van deze uitspraak was het zo dat het deel van de dienstjubileum- of overlijdensuitkering van 8% dat zag op het (voormalige) vakantiegeld, wat onderdeel uitmaakt van het IKB, niet meetelt als loon over een maand en dus belast loon vormde.

Hoe zit het de rest van het IKB?

Fiscaal geldt dat het structurele loon over een maand meetelt als loon over een maand. Wettelijk zijn dan ook ‘tantièmes en toevallige bijzondere beloningen’ hiervan uitgesloten. Gezien de verankering van de opbouw van het IKB in de cao’s bij overheidsinstellingen kan gesteld worden dat voor de fiscale wetgeving het hele IKB (naast de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering, levensloopbijdrage en bovenwettelijk verlof) deel uitmaakt van het vast overeengekomen loon, waar een medewerker een onvoorwaardelijk recht op heeft.  

Regeling in de cao zijn maatgevend voor de omvang van de uitkering

De verschillende cao’s kennen een eigen regeling over de hoogte van de dienstjubileumuitkering en overlijdensuitkering. De cao gemeenten waar de rechtszaak over ging, gaat uit van het bruto maandsalaris volgens de salarisschaal en 8% vakantiegeld-deel van het IKB.

Kan de Hoge Raad nog anders oordelen?

Niet elke uitspraak van een gerechtshof, komt uiteindelijk voor een oordeel van de Hoge Raad in aanmerking. Dat is alleen het geval als er sprake is van schending van het recht, en het gerechtshof in alle redelijkheid niet tot dit oordeel had kunnen komen. Wij achten de kans gering dat de Hoge Raad -als er al in cassatie wordt gegaan door de staatssecretaris- tot een ander oordeel zou kunnen komen dan het gerechtshof.

Remco Bosma
Specialist Loonheffingen en Sociale Verzekeringen, Expert DHT/TCF

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *