Vpb en andersoortige leningen: hoe dienen gemeenten hiermee om te gaan?

5 juli 2023

In dit artikel bespreken wij hoe gemeenten om dienen te gaan met de beoordeling bij leningen vergelijkbaar met personeelshypotheken. Daarbij gaan wij ook in op eventuele risico’s en wat gemeenten hiermee kunnen doen om deze te beperken.

Op 19 juli 2022 heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld dat het verstrekken van hypotheken aan medewerkers een Vpb-plichtige activiteit is. Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend waardoor nog geen definitieve duidelijkheid is over de fiscale verwerking van personeelshypotheken. Maar in hoeverre heeft dit nu ook effect op de Vpb-kwalificatie van andere leningen zoals duurzaamheidsleningen, leningen aan woningbouwcorporaties, maatschappelijke leningen en eventueel startersleningen? Zoals wij al eerder hebben aangegeven in ons nieuwsbrief artikel van 28 juli 2022 bestaat nu voor deze soorten leningen ook een Vpb-risico.

Om de omvang van dit risico te bepalen adviseren wij aan gemeenten om eerst inzichtelijk te maken welke soorten leningen de gemeente verstrekt en vervolgens een toets op het behalen van winst uit te voeren. Daarvoor dienen zowel de baten als de lasten inzichtelijk gemaakt te worden. Het is hierbij van belang om enerzijds te kijken naar toerekenbare uren, maar ook naar de toegerekende rente. Houd er rekening mee dat de Belastingdienst zal stellen dat niet 100% verstrekte leningen ook worden gedekt door een interne rekenrente. De gemeente heeft immers bij concernrente ook eigen vermogen, die daarmee wordt geacht ook een gedeelte van de verstrekte leningen te dekken. Vervolgens zou toepassing van het leerstuk normaal vermogensbeheer dit risico alsnog kunnen minimaliseren. Mocht dat niet zo zijn dan kan, afhankelijk van de omvang van het resultaat, ervoor worden gekozen om het positieve resultaat op te nemen in de aangifte en hiertegen vervolgens bezwaar te maken in afwachting van de lopende procedure(s) hierover. Daardoor wordt het oplopen van eventuele belastingrente voorkomen. Wij gaan hieronder nader op in.  

Toets winst

Afhankelijk van het type leningen kunnen bepaalde kosten toegerekend worden aan de eventueel op de leningen ontvangen rentebaten. Kosten waarvan wij van mening zijn dat deze toegerekend kunnen worden zijn:

  • Rentekosten
    Om deze kosten te kunnen bepalen kan de gemeente als uitgangspunt de gemiddelde leningstand bepalen door de leningstanden per begin en eind van het jaar inzichtelijk te maken. Vervolgens kan, voor zover geen sprake is van projectfinanciering, gezamenlijk met de gemiddelde totaalfinancieringsparameters van dat jaar de rentekosten worden bepaald. 
  • Ambtelijke uren
    Het gemeentepersoneel maakt interne uren die niet altijd onder een specifiek grootboeknummer worden geboekt. Daarom is het interessant om na te vragen welke interne (en evt. externe) uren toerekenbaar zijn aan de lening activiteit en hier een uurtarief aan toe te rekenen. 
  • Beheersvergoeding
    Bij sommige lening activiteiten wordt door externe partijen een vergoeding in rekening gebracht aan de gemeente voor het beheer van een lening portefeuille (denk bijvoorbeeld aan Stimuleringsfonds Volkshuisvesting – SVn). 
  • Andere kosten
    Per situatie kan het zijn dat er nog (andere) specifieke kosten zijn die ook toerekenbaar onderdeel zijn van de kostprijs van de activiteit. Dit kunnen bijvoorbeeld kosten zijn die terecht op het grootboeknummer zijn geboekt of onterecht niet op het grootboeknummer zijn geboekt. Het ligt voor de hand om deze ook mee te nemen. 

Wij adviseren gemeenten gemakshalve om deze baten en lasten centraal op één plaats (lees: grootboeknummer) te administreren. Ook het intern schrijven van tijd en/of een doorbelasting van de loonkosten zou logischerwijs dan op het betreffende grootboeknummer plaatsvinden. Hierdoor is het eenvoudig om voor toekomstige jaren het resultaat op de lening activiteit inzichtelijk te maken. 

Normaal vermogensbeheer

In een aantal situaties is het mogelijk om te stellen dat sprake is van niet meer dan normaal vermogensbeheer met als gevolg dat er geen sprake is van een belaste activiteit. Bij het verstrekken van hypotheekleningen hebben we al gezien dat de betreffende rechter de gemeente vergelijkt met een bankinstelling / hypotheekverstrekker en daardoor als Vpb-plichtig aanmerkt. In principe zou een andere rechter deze redenering ook kunnen overnemen bij het verstrekken van andersoortige leningen. Op het onderscheid tussen een ondernemer en belegger is echter nauwelijks ingegaan in de uitspraak door de rechter waardoor wij nog steeds mogelijkheden zien om te stellen dat er wel sprake is van normaal vermogensbeheer. Te meer omdat bankinstellingen door hun rechtsvorm en/of expliciete toewijzing in de Wet Vpb, Vpb-plichtig zijn en in onze optiek niet zondermeer op basis van het leerstuk normaal vermogensbeheer dan wel de (verplichte) toets ondernemerscriteria. Wij wachten graag het verloop van de genoemde procedure af. 

Verder zien wij bijvoorbeeld bij startersleningen en duurzaamheidsleningen nog aanvullende mogelijkheden om te stellen dat de gemeente niet meer doet dan normaal vermogensbeheer omdat zij het beheer bij een andere instelling heeft belegd, namelijk de SVn.

DHT

Veel gemeenten hebben op basis van het doorontwikkeld horizontaal toezicht (DHT) een convenant afgesloten met de Belastingdienst. Op basis van dit convenant en de relatie die hierdoor is aangegaan, wordt een bepaalde mate van transparantie tussen de gemeente en de Belastingdienst verwacht. Gemeenten kunnen daarom ervoor kiezen om in het kader van deze relatie de andersoortige leningen (voor zover winstgevend) dit af te stemmen met de Belastingdienst of op te nemen in de aangifte Vpb en vervolgens tegen deze aangifte in bezwaar te gaan. Wij adviseren dit niet zondermeer te doen, maar eerst af te stemmen met uw adviseur dan wel te beoordelen of op basis van bovenstaande onderdelen geen sprake is van Vpb-plicht.

Belastingrente

Belastingrente wordt gerekend over de periode van 1 juli volgend op het belastingjaar tot 6 weken na de datum op de aanslag. Het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting bedraagt op moment van schrijven 8%. Indien achteraf blijkt dat de gemeente onterecht een belaste activiteit niet in de aangifte heeft opgenomen dan kan de Belastingdienst ervoor kiezen de aangifte te corrigeren. Over de periode dat de activiteit niet in de aangifte is opgenomen is dan (jaarlijks) de hiervoor genoemde belastingrente verschuldigd voor zover sprake is van een aangifte met een positief resultaat.

Gemeenten kunnen in overweging nemen om voorzichtigheidshalve sommige leningactiviteiten wel op te nemen in de aangifte ter voorkoming van de (oplopende) belastingrente. Voor nieuwe financieringen of duurzaamheidsprojecten bevelen we aan om projectfinanciering nadrukkelijk te onderzoeken. Hierdoor kunt u over het algemeen aanzienlijk meer rente toerekenen aan de verstrekte financiering dan bij concernrente.

Artikel personeelshypotheken

Zie ook ons eerdere artikel inzake de rechtbankuitspraak over de Vpb-plicht bij reclame en personeelshypotheken.

Meer weten?

Als u vragen of opmerkingen heeft, dan kunt u contact opnemen met één van onze specialisten of uw vaste aanspreekpunt. 

Dido Westrik
Specialist Vennootschapsbelasting (grondbedrijven), Expert DHT/TCF
Floris-Jan Bogaert

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *