Begin dit jaar heeft de Rechtbank Gelderland een uitspraak gedaan over de short stay uitzondering in de btw-wetgeving. Daarin is geoordeeld dat de duur van het feitelijke verblijf doorslaggevend is. Met name bij de huur van hotelruimten voor de opvang van Oekraïners zien wij dat de short stay uitzondering geregeld wordt toegepast in de praktijk. Echter is de toepassing van de short stay uitzondering een risico wanneer de opvang van Oekraïners langer duurt dan zes maanden, mede gezien onderhavige uitspraak. Met dit nieuwsbriefartikel informeren wij u hier graag verder over.
Wat houdt de short stay uitzondering ook alweer in?
In beginsel is de verhuur van onroerende zaken vrijgesteld van btw-heffing. Echter is in artikel 11 eerste lid onderdeel b ten tweede een uitzondering opgenomen op deze regel (de short stay uitzondering). Deze luidt als volgt; de verhuur van onroerende zaken is vrijgesteld van btw, met uitzondering van de verhuur binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen, die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. Bij een accommodatie voor het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf gaat het om een accommodatie die de verhuurder in gemeubileerde staat aan de tijdelijke bewoner verhuurt. Het toepassen van de short stay uitzondering heeft als voordeel dat de btw op de kosten, die samenhangen met de short stay verhuur, de pandgebonden kosten, in aftrek kan worden gebracht op de btw-aangifte.
In het Vastgoedbesluit van de staatssecretaris van 12 december 2023 en de toelichting op tabel I van de Wet op de Omzetbelasting 1968 is opgenomen dat de aard en de duur van het verblijf bepalend zijn voor de vraag of sprake is van ‘verblijf voor een korte periode’. Aangenomen wordt dat er sprake is van verblijf voor een korte periode als de periode maximaal zes maanden duurt. Hierbij is volgens de toelichting ook relevant of in het huurcontract een maximale huurtermijn van zes maanden is opgenomen. Bij verhuur voor een langere periode rust op de verhuurder de bewijslast om aannemelijk te maken dat toch sprake is van verblijf voor korte periode. Daarnaast is het ook nog van belang dat de huurder het middelpunt van zijn/haar maatschappelijke leven niet naar het gehuurde onroerend goed verplaatst.
Waar ging de uitspraak over en wat was het oordeel?
In onderhavige casus vindt er verhuur plaats van een door belanghebbende gekocht vrijstaand huis voor vakantiedoeleinden aan haar directeur-groot aandeelhouder met een huurcontract van een jaar. Belanghebbende trekt de voorbelasting af op de verbouwkosten omdat er volgens belanghebbende sprake is van de short stay uitzondering waardoor de huur belast is met 9% btw. Belanghebbende stelt dat de huurder in het betreffende jaar 32 dagen gebruik heeft gemaakt van het huis waardoor aan de termijn van maximaal zes maanden wordt voldaan. De belanghebbende beroept zich hierbij vooral op de tekst van het Vastgoedbesluit.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst van het Vastgoedbesluit naar objectieve beschouwing redelijkerwijs zo moet worden opgevat dat de duur van het feitelijke verblijf volgens het besluit doorslaggevend is, ook als er sprake is van een langer durende huurovereenkomst. De Rechtbank acht het aannemelijk dat huurder gedurende het jaar van de huurovereenkomst steeds feitelijk kort in de woning verbleef, variërend van enkele dagen tot twee weken zomervakantie. Derhalve is er volgens de rechtbank sprake van de short stay uitzondering.
Wat zijn de gevolgen voor de praktijk?
Het gebruik van de short stay uitzondering komen wij in de praktijk regelmatig tegen. Met name wanneer gemeenten hotelruimten huren voor de opvang van Oekraïners. Veelal zien wij dat over de huur 9% btw in rekening wordt gebracht. De opvang van Oekraïners is begonnen in 2022 en duurt nog steeds voort. Derhalve zal het vaker voorkomen dat het feitelijk verblijf uiteindelijk langer duurt dan zes maanden. Strikt gezien zou daarmee de short stay uitzondering niet meer toegepast kunnen worden en zal de huur vrijgesteld zijn van btw-heffing, zo is ook af te leiden uit bovenstaande uitspraak van de rechtbank waarbij is aangegeven dat de duur van het feitelijk verblijf doorslaggevend is. Wij zien echter nog wel mogelijkheden inzake het criterium ‘middelpunt van het maatschappelijk leven overbrengen’. Veelal zal bij de opvang van Oekraïners het middelpunt van het maatschappelijk leven niet worden overgebracht naar de opvanglocatie, immers hebben zij in Oekraïne hun eigen leven en is de opvanglocatie slechts tijdelijk waardoor wellicht toch aannemelijk kan worden gemaakt dat er sprake is van kortdurend verblijf.
Mede gezien onderhavige uitspraak en het Vastgoedbesluit is het goed om de contracten, waarbij een beroep wordt gedaan op de short stay uitzondering, uit te zoeken en te kijken naar het feitelijk verblijf en de afspraken hieromtrent. Deze contracten zullen immers op grond van onderhavige uitspraak en het Vastgoedbesluit een risico vormen voor de btw.
Meer weten?
Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem contact op met onze btw/BCF specialist Nikita Brameijer of uw vaste aanspreekpunt voor meer informatie.