Hoge Raad oordeelt over btw-begrip in wezen nieuwbouw

7 december 2022

Begin november heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen over de invulling van het btw-begrip ‘in wezen nieuwbouw’. De Hoge Raad biedt belangrijke handvatten voor de vraag wanneer er sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. Dit is van belang bij de levering van panden en eventuele herziening van de btw.


Volgens de Wet op de Omzetbelasting (Wet OB) zijn leveringen van onroerende zaken vrijgesteld van btw. Dit ligt anders indien de onroerende zaak kwalificeert als bouwterrein óf als het gebouw uiterlijk twee jaar geleden in eerste ingebruikneming is genomen. Er kan ook sprake zijn van een eerste ingebruikneming na een verbouwing. Hierbij moet volgens artikel 11 lid 5 sub b van de Wet OB een (nieuw) vervaardigd goed zijn voortgebracht. In dat geval is er sprake van een btw-belaste prestatie.


De Hoge Raad heeft op 4 en 11 november arresten gewezen waarin het oordeelde wanneer er sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. In het eerste arrest kwam de Hoge Raad met de nieuwe invulling van dit begrip.


4 november: Verbouwing kantoorgebouw naar hotel

De belastingplichtige is volgens het feitencomplex van dit arrest van mening dat er sprake is van een nieuw vervaardigd goed. Er is sprake van een kantoorgebouw dat is verbouwd tot hotel. De belastingplichtige is van mening dat de aankoop van het hotel is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, nu er sprake is van een belaste levering voor de btw. De Belastingdienst is het hier niet mee eens en partijen gaan naar de rechter.


De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in deze zaak prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over het begrip ‘in wezen nieuwbouw’. De rechtbank vraagt zich af aan de hand van welke criteria kan worden beoordeeld of er sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. In dit verband wordt ook gevraagd welke criteria als noodzakelijke voorwaarden zijn aan te merken en welk gewicht er aan de verschillende criteria moet worden toegekend.


Het Hof van Justitie oordeelt allereerst dat bij werkzaamheden aan een gebouw, alleen dan een gebouw wordt voortgebracht dat eerst niet bestond, wanneer de werkzaamheden zo ingrijpend zijn dat daardoor ‘in wezen nieuwbouw’ heeft plaatsgevonden.


Vervolgens wordt er geoordeeld wanneer er sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. Het Hof van Justitie geeft aan dat alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Hierbij kan gedacht worden aan een vervanging van (een deel van) een bestaande bouwkundige constructie.


Daarnaast zijn er andere factoren die slechts als aanwijzing kunnen dienen dat er van ‘in wezen nieuwbouw’ sprake is. Hierbij noemt het Hof van Justitie:
• Wijzigingen in de bouwkundige identiteit of uiterlijke herkenbaarheid;
• Wijzigingen in de functie ofwel de aanwendingsmogelijkheden van het gebouw;
• De grootte van de gedane investeringen;
• De door de verbouwing gerealiseerde meerwaarde.


Deze factoren zijn niet op zichzelf maar ook niet tezamen genomen doorslaggevend of noodzakelijk. Ze kunnen slechts als aanwijzing dienen bij het noodzakelijke criterium dat er in bouwkundig opzicht een ingrijpende verbouwing heeft plaatsgevonden.

Of de verbouwing van het kantoorgebouw tot het hotel in deze zaak heeft geleid tot ‘in wezen nieuwbouw’ is aan de rechtbank om te oordelen.


11 november: Wollenstoffenfabriek is verbouwd tot nieuwbouw

Slechts een week nadat het Hof van Justitie een verdere invulling heeft gegeven aan het begrip ‘in wezen nieuwbouw’ heeft de Hoge Raad deze regels in een andere zaak toegepast. In deze zaak gaat het om een wollenstoffenfabriek die voor ongeveer 75% is verbouwd tot nieuwbouw. Daarnaast is het monumentale deel van de fabriek gerestaureerd en verbouwd. Het aangezicht van het oude deel is echter vergelijkbaar en het gebouw is niet volledig afgebroken voor het bestaande deel. De Hoge Raad past de in het vorige arrest gewezen rechtsregels toe en oordeelt dat er sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. Er heeft een ingrijpende wijziging in de bouwkundige constructie plaatsgevonden. Uit de feiten blijkt dat er binnenmuren zijn verwijderd, het dak en de vloer zijn vernieuwd en er nieuwe staalconstructies zijn aangebracht. Welke van de wijzigingen doorslaggevend zijn geweest, blijft onbesproken door de Hoge Raad.


Gevolgen voor de praktijk

Deze arresten bouwen voort op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip ‘in wezen nieuwbouw’. Er is verduidelijkt dat het enige en doorslaggevende vereiste is dat de bouwkundige constructie ingrijpend is gewijzigd. Dit zal dus van geval tot geval beoordeeld moeten worden en afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is te verwachten dat discussies omtrent het begrip ‘in wezen nieuwbouw’ blijven voortbestaan. Wel is te concluderen dat de Hoge Raad met de beantwoorde prejudiciële vragen met deze arresten meer houvast biedt voor discussies in de toekomst.


Meer weten?

Wilt u meer weten? Aarzel dan niet contact op te nemen met onze BTW/BCF specialist Nikita Brameijer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *