Deze week is de uitspraak van rechtbank Noord-Holland van 6 september 2023 gepubliceerd, waarin een oordeel wordt gegeven over de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) plicht bij een gemeente inzake reclame. Dit is de volgende uitspraak in een reeks van procedures die bij verschillende rechtbanken lopen over dit onderwerp.
Hieronder gaan we kort in op deze uitspraak en het oordeel van de rechtbank.
Rechtbank uitspraak reclame
Ook in deze casus ging het om een gemeente die conform haar beleid privaatrechtelijke overeenkomsten heeft gesloten voor het plaatsen en exploiteren van reclame objecten, zoals billboards, mupi’s, abri’s en reclamemasten op en aan gemeentelijke eigendommen. Daarbij ging het ook om de verhuur van grond.
In deze zaak zijn dezelfde geschilpunten aan de orde als in de eerdere reclameuitspraken. Ook de rechtbank Noord-Holland komt in deze zaak tot het oordeel dat er sprake is van een Vpb-plichtige activiteit. Wel wordt het beroep van de gemeente gegrond verklaard op de toerekening van kosten aan de reclame activiteit. Deze is vastgesteld op basis van een ter zitting gesloten compromis tussen de gemeente en de Belastingdienst.
Hieronder hebben wij op volgorde van de wetssystematiek de belangrijkste aspecten uit de uitspraak samengevat.
Clustering
Ook in deze zaak komt de rechtbank tot het oordeel dat de reclameactiviteit zelfstandig getoetst dient te worden en niet, zoals de gemeente gesteld heeft, samen kan worden genomen met het beheer van de openbare ruimte. Volgens de rechtbank vloeit dit voort uit de aard van de activiteiten, de bevoegdheid op grond waarvan de activiteiten worden uitgeoefend en de aard van de afnemers.
Ondernemingstoets en normaal vermogensbeheer
Gemeenten zijn voor de Vpb slechts beperkt belastingplichtig, namelijk alleen indien en voor zover zij een onderneming drijven. Hiervoor moet zij voldoen aan drie cumulatieve voorwaarden (een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, deelname aan het economisch verkeer en winst beogen/behalen). Ten aanzien van het criterium ‘duurzame organisatie van kapitaal en arbeid’ stelt de rechtbank onder meer vast dat gemeente arbeid heeft verricht. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat er door personeel van of namens de gemeente werkzaamheden worden verricht. Als voorbeeld noemt de rechtbank onder meer het bepalen en periodiek herijken van beleid, voeren van overleg en onderhandelen met contractspartijen, contractbeheer, toezicht op reclamelocaties en het (eventueel) leveren en doorbelasten van elektriciteit. Daarnaast kan ook de deskundigheid van ingehuurde externe (advies)partijen volgens de rechtbank aan de gemeente worden toegerekend.
Opvallend is dat ook in deze uitspraak de rechtbank wederom verrichte werkzaamheden, zoals toezicht en beleid, die sterke verwevenheid hebben met het beheer van de openbare ruimte en de publiekrechtelijke rol die de gemeente speelt, aanvoert als zijnde arbeid die wordt verricht ten behoeve van de reclame activiteit. Dit terwijl de rechtbank eerder clustering met de openbare ruimte niet mogelijk achtte.
Over het leerstuk normaal vermogensbeheer merkt de rechtbank op dat daar geen sprake van kan zijn, aangezien het hier een exploitatierecht betreft dat meer inhoudt dan het enkel verhuren van een object. Bovendien zijn de opbrengsten volgens de rechtbank bij dit exploitatierecht van een andere aard dan de vergoeding die de gemeente zou hebben ontvangen bij verhuur.
Anders dan in eerdere rechtbank uitspraken gaat de rechtbank Noord-Holland wel in op het leerstuk normaal vermogensbeheer. Helaas is de uitleg van de rechtbank wel erg summier en wat ons betreft onbegrijpelijk. De rechtbank beperkt zich in haar uitleg tot de gelijkenis met verhuur, hoewel het leerstuk van normaal vermogensbeheer meer omvat dan alleen verhuur situaties.
Hoogte van de winst
Wat betreft de hoogte van de winst stelt de gemeente zich op het standpunt dat een vergoeding voor het gebruik van vermogensbestanddelen of grond in aftrek kan worden gebracht bij het bepalen van de winst op de reclame activiteit. De gemeente vindt dat er een handeling heeft plaatsgevonden tussen de belaste sfeer (reclameactiviteiten) en de onbelaste sfeer (beheer van de openbare ruimte), waarvoor een correctie op de winst op zijn plaats is op basis van de totaalwinst bepaling. De rechtbank gaat hierin echter niet mee en stelt dat alleen werkelijke opbrengsten en kosten kunnen worden toegerekend. Uiteindelijk wordt ter zitting een compromis gesloten tussen de gemeente en de Belastingdienst over de hoogte van de toerekening van indirecte kosten. De rechtbank volgt dit compromis in haar eindoordeel, waardoor het beroep alleen op dit punt gegrond wordt verklaard.
Overigens blijft de toepassing van de overheidstakenvrijstelling, anders dan bij de eerdere rechtbank uitspraken, onbesproken. Hoogstwaarschijnlijk is dit punt niet door de gemeente in dit geschil ingebracht.
Gevolgen/mogelijkheden voor de praktijk
In deze casus is wederom grotendeels in het voordeel van de Belastingdienst geoordeeld. Een aantal punten in het oordeel van de rechtbank blijven wat ons betreft discutabel, met name de toerekening van arbeid en de toepassing van het leerstuk van normaal vermogensbeheer. Deze punten zullen, naar wij hopen, in een hoger beroep dan wel cassatieprocedure verder worden besproken.
Hoe nu verder?
Voor gemeenten met een lopend bezwaar op reclame gebeurt er voorlopig nog niets. Bij de meeste gemeenten wordt het bezwaar aangehouden totdat de relevante vragen in vergelijkbare procedures zijn beantwoord. Aangezien er nog hoger beroep procedures lopen en de verwachting is dat uiteindelijk de Hoge Raad een eindoordeel zal moeten geven, kan het nog enige tijd duren voordat de bezwaarprocedure zal zijn afgerond.
Wij houden u middels de nieuwsflits op de hoogte van verdere ontwikkelingen en de lopende procedures.
Meer weten?
Neem contact op met één van onze Vpb-specialisten Arjan Nijboer of Dido Westrik.