De afgelopen maanden zijn er belangrijke uitspraken verschenen over het opnemen van vrijstellingen in de gemeentelijke verordening rioolheffing en de toetsing door de rechter van de verordening. Deze uitspraken zijn van belang voor de dagelijkse praktijk.
Vrijstelling voor kerken
In een tweetal uitspraken (gemeenten Sliedrecht en Loppersum) heeft de rechter een oordeel geveld over het opnemen van een vrijstelling voor kerken in de verordening rioolheffing van de betreffende gemeenten. De gemeenten wilden deze vrijstelling in de rioolheffing toepassen overeenkomstig de vrijstelling voor kerken in de OZB. Zowel de rechtbank als de advocaat-generaal (als adviseur van de Hoge Raad, hierna geven wij aan AG) oordeelden dat de vrijstelling voor kerken voor de rioolheffing een inbreuk betekent op het gelijkheidsbeginsel. Voor de OZB ligt deze vrijstelling iets anders. Zo is deze vrijstelling bijvoorbeeld een wettelijke vrijstelling.
Wat speelde in deze casussen?
In beide gevallen hadden belanghebbenden (woningcorporaties) bezwaar aangetekend tegen hun aanslag rioolheffing. Zij beriepen zich op schending van het gelijkheidsbeginsel omdat de woningen en kerken voor de rioolheffing naar hun mening gelijke gevallen zijn die ongelijk worden behandeld.
Dit behoeft an sich nog niet tot een gegrond beroepschrift te leiden als de gemeente hiervoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. De gemeenten hadden aangevoerd dat de kerken openbaar toegankelijk waren waarmee zij een algemeen belang dienden. Dit achten de rechtbank en de AG onvoldoende voor de rioolheffing. Immers voor de rioolheffing gaat het erom of deze percelen (in)direct zijn aangesloten op de gemeentelijke voorzieningen en profijt hebben van de gemeentelijke rioleringstaken. Dit is het geval. Hierdoor werd de aanslag van de woningcorporatie door de rechtbank vernietigd. In de procedure waarin de AG een conclusie heeft gegeven moeten we wachten op een van de Hoge Raad. Wij kunnen ons voorstellen dat de Hoge Raad de conclusie van de AG zal gaan volgen. Een belangrijke conclusie uit deze uitspraak en van de AG is, dat de rechter al dan niet ambtshalve de rechtvaardigingsgrond voor een eventuele vrijstelling toetst. Het is aan de heffingsambtenaar om hier inzicht in te geven en daarmee een eventuele vrijstelling te rechtvaardigen.
Wat betekenen deze uitspraken voor de praktijk?
De uitspraken en de conclusie van de AG betekenen in de praktijk dat er minder speelruimte is voor gemeenten om vrijstellingen op te nemen in de Verordening rioolheffing voor bepaalde groepen. Dit is van groot belang te onthouden wanneer wordt overwogen om bij de verordening vrijstellingen op te gaan nemen.
Wordt hiertoe toch besloten, dan is van belang dat de rechtvaardigingsgrond vooraf wordt vastgelegd, Wij adviseren gemeenten hier vooraf over na te denken en eventuele vrijstellingen desgewenst vooraf te laten toetsen op haalbaarheid. Immers, indien een vrijstelling tot een procedure voor de rechter leidt, moet de gemeente uit kunnen leggen aan de rechter waarom een vrijstelling is verleend aangezien de rechter hier (al dan niet ambtshalve) op zal toetsen. Dit bleek ook al uit het zogenaamde IJscokar arrest (HR 8 januari 2021). De AG noemt dit exceptieve toetsing. Hiermee lijkt er een nieuwe lijn te zijn ingezet door rechters bij de toetsing van belastingverordeningen.
Wij wijzen erop dat dit natuurlijk niet alleen geldt voor de rioolheffing maar voor alle verordeningen die de gemeente vaststelt. Worden bepaalde groepen vrijgesteld, of wordt er gedifferentieerd naar tarieven? Dan doet u er verstandig aan om de rechtvaardigingsgrond hiervoor goed vast te leggen en eventueel vooraf te laten toetsen.
Meer weten?
Wij kunnen voor u uw belastingverordening juridisch toetsen en beoordelen of deze voldoen aan jurisprudentie en wet- en regelgeving. Wilt u weten wat de impact is van deze uitspraken op uw belastingverordening? Neemt u dan contact op met onze WOZ en lokale heffingen specialist Olga Menger.