Minister presenteert aangepast zzp-wetsvoorstel (VBAR); mogelijke inwerkingtreding 1 juli 2026

9 juli 2025

Demissionair minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft het wetsvoorstel voor zzp’ers, de VBAR, aangepast en op 7 juli jl. gepubliceerd. Het wetsvoorstel heeft twee hoofddoelen: schijnzelfstandigheid verminderen en het geven van een duidelijk toetsingskader voor de beoordeling van een arbeidsrelatie. De beoogde ingangsdatum is 1 juli 2026. In dit artikel de stand van zaken.

In de afgelopen periode hebben wij vaker geschreven over de ontwikkeling van de wetgeving over schijnzelfstandigheid. Zie hiervoor bijvoorbeeld ons vorige nieuwsbericht.

Naast het wetsvoorstel VBAR is in een separaat initiatiefwetsvoorstel, de Zelfstandigenwet, ook een nieuw kader voorgesteld, waar in de beoordeling meer waarde wordt gehecht aan de bedoeling van partijen. Kortom, het is nog onduidelijk welk toetsingskader in de toekomst van toepassing zal zijn om een arbeidsrelatie met een zelfstandige te beoordelen. Het is aan de politiek om hier een besluit over te nemen. Totdat de mogelijk nieuwe wetgeving van kracht wordt, geldt de huidige wet- en regelgeving onverkort.

In dit artikel de stand van zaken. Hoe houdt u rekening met deze voorstellen? En wat is de invloed van de aankomende Tweede Kamerverkiezing op het vervolg?

Gelijkwaardige beoordeling: werknemerschap versus zelfstandigheid

Een belangrijke wijziging in het voorstel VBAR, ten opzichte van de eerdere versie, is dat de criteria voor zelfstandig ondernemerschap voortaan even zwaar wegen als die voor werknemerschap. Organisaties moeten dus bij elke inhuuropdracht zorgvuldig beoordelen waar het zwaartepunt van de voorgenomen opdracht ligt en of de werkende écht zelfstandig werkt.

Het wetsvoorstel VBAR bevat daarvoor twee hoofdelementen die samen inkleuring geven aan het criterium ‘’werken in dienst van’’. Het gaat om:
5 criteria die wijzen op Werknemerschap (werkinhoudelijke of organisatorische aansturing):

  • De werkgevende is bevoegd om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen.
  • De werkgevende heeft de mogelijkheid om de werkzaamheden van de werkende te controleren en is bevoegd om op basis daarvan in te grijpen.
  • De werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende.
  • De werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie.
  • Werkzaamheden worden zij-aan-zij verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten.

5 criteria die wijzen op werken als Zelfstandige (werken voor eigen rekening en risico):

  • De financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden liggen bij de werkende.
  • De werkende zorgt voor een herkenbare en zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden.
  • De werkende is in het bezit van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden, die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig is.
  • Er is sprake van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week.
  • Kenmerken die wijzen op ondernemerschap van de werkende (buiten de arbeidsrelatie gelegen) voor soortgelijke werkzaamheden (extern ondernemerschap).

Voor de beoordeling van de arbeidsrelatie wordt op basis van deze hoofdelementen en onderliggende indicaties beoordeeld waar in de arbeidsrelatie het zwaartepunt ligt. Dat bepaalt vervolgens of een gezagsverhouding aanwezig is en daarmee of er sprake is van een arbeidsovereenkomst (mits uiteraard de overige elementen van een arbeidsovereenkomst ook aanwezig zijn) of dat de werkzaamheden op zelfstandige basis kunnen worden verricht.

Rechtsvermoeden bij lage tarieven

Een ander belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is ongewijzigd: het rechtsvermoeden van werknemerschap bij lage tarieven. Krijgt een zelfstandige minder dan €36 per uur (2025), dan mag deze een arbeidsovereenkomst claimen. De bewijslast ligt dan bij de organisatie als opdrachtgever om aan te tonen dat er geen sprake is van een dienstverband. Het genoemde uurtarief stijgt jaarlijks mee met het minimumloon en wordt telkens naar boven afgerond.

Praktisch: een stap in de goede richting?

Hoewel het aangepaste wetsvoorstel VBAR op papier een stap richting duidelijkheid is, klinkt er ook kritiek. Vooral het zogeheten extern ondernemerschap (zoals eigen klanten, marketing, marktpositie) is lastig objectief te toetsen voor een opdrachtgever. Organisaties moeten dus per situatie beoordelen of er echt sprake is van zelfstandig ondernemerschap.

Daarnaast is het de vraag in hoeverre het vervangen van het ene beoordelingskader met te beoordelen elementen (o.a. Deliveroo) voor een andere/aangepast beoordelingskader (VBAR), in de praktijk zorgt voor een ‘beter hanteerbaar toetsingskader’ en minder onduidelijkheid.

Vervolg en politieke behandeling

Het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel VBAR is 1 juli 2026, mits uitvoerbaar. Van belang is verder dat in dit wetsvoorstel geen overgangsrecht is opgenomen wat betekent dat de maatregelen in dit wetsvoorstel bij inwerkingtreding onmiddellijke werking hebben. Dit betekent dat de regels van toepassing zijn op elke arbeidsrelatie die op 1 juli 2026 bestaat en op arbeidsrelaties die op of na die datum ingaan.

Wij merken op dat dit wetsvoorstel VBAR nog niet definitief is. De Eerste en Tweede Kamer moeten het wetsvoorstel nog behandelen, wat naar verwachting pas na de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 gaat gebeuren. Ook is het uiteraard niet zeker of men dit wetsvoorstel (ongewijzigd) aanneemt.

Alternatief wetsvoorstel

Separaat aan het wetsvoorstel VBAR werken een viertal politieke partijen aan een alternatief wetsvoorstel, de zogenoemde Zelfstandigenwet. De partijen die deze initiatiefwet indienen, VVD, D66, CDA en SGP trachten hiermee een einde te maken aan de huidige onrust rond de status van zzp’ers en (meer) duidelijkheid te creëren wanneer sprake is van een zelfstandige (geen werknemer). De internetconsultatie van dit wetsvoorstel is inmiddels gesloten. Voordat de partijen het wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer, sturen zij deze nog voor advies naar de Raad van State.

Het is aan de politiek om uiteindelijk een keuze te maken tussen beide wetsvoorstellen. Ook is het goed mogelijk dat er nog wijzigingen plaatsvinden gedurende de parlementaire behandeling. De uitkomst van beide wetsvoorstellen is ongewis en is mede afhankelijk van de uitkomst van de aankomende verkiezingen eind 2025.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Voor de toekomst bestaan er op dit moment drie mogelijke basisscenario’s:

  1. Het voorzetten van de bestaande wet- en regelgeving en jurisprudentie;
  2. Het -al dan niet aangepaste- wetsvoorstel VBAR;, of;
  3. Het -al dan niet aangepaste- wetsvoorstel Zelfstandigenwet

De behandeling van het wetsvoorstel VBAR en de -eventuele- behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Zelfstandigenwet is naar alle waarschijnlijkheid voorbehouden aan een nieuwe Tweede Kamer. Tot er mogelijk in de toekomst een nieuwe wet van kracht wordt, blijft de huidige wet- en regelgeving in combinatie met gewezen jurisprudentie van belang bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. Ook gaat de Belastingdienst door met handhaven en toetsing in de praktijk zoals dat na de opheffing van het handhavingsmoratorium per 2025 weer het geval is.

Het blijft dan ook belangrijk om interne processen en beleid rondom inhuur goed in te richten, op orde te hebben, alle arbeidsrelaties inzichtelijk te hebben en deze op een juiste wijze te toetsen. Op deze wijze vangt u een mogelijke wijziging in wet- en regelgeving gemakkelijker op.

Meer weten?

Als u vragen of opmerkingen heeft, dan kunt u contact opnemen met onze inhuurspecialisten Remco Bosma, Wilmer Visscher of uw vaste aanspreekpunt. 

Remco Bosma
Senior specialist Loonheffingen & Sociale Verzekeringen, Expert DHT/TCF
Wilmer Visscher
Wilmer Visscher
Senior specialist Vpb, specialist inhuur & Wet DBA

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste nieuws

Komende opleidingen