Jurisprudentie lokale belastingen maand juni

27 juni 2025

In dit artikel doen wij u een overzicht toekomen van door ons geselecteerde, interessante jurisprudentie of regelgeving. 

Relevante jurisprudentie lokale belastingen

Bekijk hier alle relevante jurisprudentie op het gebied van lokale belastingen

  1. Formeel belastingrecht
    Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens termijnoverschrijding vernietigd wegens onvoldoende bewijs kennisgeving  | Lees meer >> 
  2. WOZ
    WOZ-beschikking: gedeeltelijke toewijzing beroep, verhoging immateriële schadevergoeding en vergoeding proceskosten | Lees meer >> 
    Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken actuele machtiging gemachtigde | Lees meer >>
  3. Proceskostenvergoeding
    HR: proceskostenvergoeding taxatierapport in WOZ-zaak bevestigd (art. 81 Wet RO) | Lees meer >>
    Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: Schending toezendplicht WOZ-gegevens leidt tot proceskostenvergoeding | Lees meer >>
  4. WOZ-waarde
    Hoge Raad 13 juni 2025: ruime beoordelingsvrijheid feitenrechters bij proceskostenvergoeding WOZ-taxaties – richtlijn belastingkamers niet bindend | Lees meer >>
    Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 mei 2025; Waardering twee-onder-een-kapwoning nabij schoolingang: waardedrukkend effect erkend, maar lagere waarde deels bevestigd | Lees meer >>
    Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 mei 2025, nr. 24/467 (ECLI:NL:GHARL:2025:3110)
    WOZ-waarde vrijstaande woning uit 1910: onvoldoende onderbouwing heffingsambtenaar, lagere waarde vastgesteld | Lees meer >>
    Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 mei 2025, nr. 24/614 (ECLI:NL:GHARL:2025:3112)
    WOZ-waarde twee-onder-één-kapwoning uit 1925: onvoldoende onderbouwing heffingsambtenaar, waardering in goede justitie aangepast | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, zaaknummer 24/138 – WOZ-waardebepaling en bezwaarprocedure (ECLI:NL:RBZWB:2025:3559) | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, zaaknummer 24/139 – Beoordeling WOZ-waardering en bezwaarprocedure | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, zaaknummer 24/142 – Beoordeling WOZ-waarde vrijstaande woning | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt WOZ-waarde woning ondanks bezwaar over onder meer perceelbezwaar en ontbrekende gegevens (4 juni 2025) | Lees meer >>
    Rechtbank Noord-Nederland – WOZ-waarde appartement verlaagd, proceskostenvergoeding op basis van WHpkv | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – onderzoeksplicht bij parkeren op feestdagen | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – foutieve zonekeuze bij parkeerapp leidt tot rechtmatige naheffing | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3213 – WOZ-waardebepaling en waardedrukkende omstandigheden | Lees meer >>
    Rechtbank Gelderland bevestigt vaststelling WOZ-waarde 2022 en oordeelt dat compromis uit voorgaand belastingjaar niet bindend is voor latere jaren | Lees meer >>
  5. Parkeerbelasting
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – beroep niet-ontvankelijk door ontbreken geldige machtiging | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – vermindering kosten naheffingsaanslag en vergoeding proceskosten | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – naheffing parkeerbelasting en correctie van kosten | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – geen matiging bij foutieve zonekeuze via parkeerapp | Lees meer >>
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – naheffing parkeerbelasting en onderzoeksplicht ondanks verwarring over app | Lees meer >>
  6. Afvalstoffenheffing en rioolheffing
    Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – vernietiging aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing wegens onvoldoende onderbouwing opbrengstlimiet | Lees meer >>
    Uitspraak Hof ‘s-Hertogenbosch 14 mei 2025 – Geen schending opbrengstlimiet rioolheffing (ECLI:NL:GHSHE:2025:1319) | Lees meer >>
  7. Leges
    Rechtbank Zeeland-West-Brabant – compromis over legesaanslag huwelijksvoltrekking | Lees meer >>
  8. Precariobelasting
    Hoge Raad der Nederlanden – Beoordeling cassatieberoep inzake precariobelasting 2020 | Lees meer >>

Formeel belastingrecht

Gerechtshof Den Haag, 27 mei 2025, nr. BK-24/501 (ECLI:NL:GHDHA:2025:966) Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens termijnoverschrijding vernietigd wegens onvoldoende bewijs kennisgeving

In de zaak BK-24/501 oordeelt het Gerechtshof Den Haag dat het beroep van belanghebbende (X) ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de rechtbank wegens overschrijding van de beroepstermijn tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De kern van het geschil betreft de vraag of de uitspraak op bezwaar tijdig en op de juiste wijze aan de gemachtigde van X is bekendgemaakt. 

 

De rechtbank had geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar op 13 april 2022 per e-mail was verzonden naar het e-mailadres dat geregistreerd stond in het ParkeerService.nl-portaal, waardoor de beroepstermijn volgens de rechtbank op 25 mei 2022 zou zijn geëindigd. Het niet tijdig indienen van het beroepschrift op 24 februari 2023 leidde volgens de rechtbank tot niet-ontvankelijkheid. 

 

Het hof oordeelt echter dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk naar het juiste e-mailadres van de gemachtigde is verzonden. Het enige bewijs, een e-mail geadresseerd aan een ander e-mailadres dan het geregistreerde, volstaat niet. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld de uitspraak pas op 1 februari 2023 te hebben ontvangen, waardoor de beroepstermijn op 2 februari 2023 is gestart en het beroepschrift tijdig is ingediend. 

Het hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt het vonnis van de rechtbank, en wijst de zaak terug voor inhoudelijke beoordeling. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van het hoger beroep. 

Lees meer >> 

WOZ

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 mei 2025, nr. BK-ARN 24/605 WOZ-beschikking: gedeeltelijke toewijzing beroep, verhoging immateriële schadevergoeding en vergoeding proceskosten

In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer BK-ARN 24/605, 20 mei 2025) staat centraal de procedure rond de WOZ-beschikking 2021 van de gemeente Soest en de gevolgde bezwaar- en beroepsprocedures door belanghebbende X. Na het uitblijven van tijdige beslissing op bezwaar heeft X op 5 augustus 2022 een ingebrekestelling verzonden. De heffingsambtenaar heeft daarop op 3 november 2022 het bezwaar deels gegrond verklaard. Vervolgens stelde X beroep in tegen zowel de WOZ-beschikking als tegen het niet-tijdig beslissen en het niet verstrekken van een dwangsombeschikking.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en wees de overige beroepen ongegrond, maar kende wel een immateriële schadevergoeding van € 100 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep oordeelt het hof dat, hoewel het beroep tegen het niet-tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk was, de heffingsambtenaar na het instellen van dat beroep alsnog gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het standpunt van belanghebbende. Dit maakt dat de rechtbank de heffingsambtenaar had moeten veroordelen in de proceskosten van belanghebbende, hetgeen zij ten onrechte niet deed.

Het hof verhoogt de immateriële schadevergoeding naar € 1.000, aansluitend bij de jurisprudentie van vóór de bagatelgrens van € 15 en bevestigt de toekenning van vergoeding van griffierechten op grond van het overgangsrecht van de Hoge Raad (31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567). Daarnaast veroordeelt het hof de heffingsambtenaar tot vergoeding van proceskosten ter hoogte van € 2.721, voor zowel de procedure in eerste aanleg als het hoger beroep.

 

Lees meer >>

Gerechtshof Den Haag, 10 april 2025, nr. BK-24/556 (ECLI:NL:GHDHA:2025:755) Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken actuele machtiging gemachtigde

In deze zaak verklaart het Hof Den Haag het hoger beroep inzake een WOZ-beschikking niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een recente en geldige machtiging van de gemachtigde [Y]. Hoewel bij het hoger beroepschrift een algemene volmacht uit februari 2023 was overgelegd, twijfelde het Hof aan de actualiteit en geldigheid daarvan op het moment van het instellen van hoger beroep (mei 2024). Die twijfel was mede gebaseerd op eerdere jurisprudentie waaruit bleek dat het kantoor van [Y] vaker handelde zonder actuele bevoegdheid, bijvoorbeeld na overlijden van de belanghebbende.

 

Op grond van artikel 8:24, lid 2 Awb, verzocht het Hof om een recente machtiging (niet ouder dan zes maanden) en een kopie van het identiteitsbewijs van de volmachtgever. Ondanks een verleend uitstel werd hieraan niet voldaan. De enkele verklaring van [Y] dat de belanghebbende moeilijk bereikbaar was, achtte het Hof onvoldoende voor verschoonbaarheid van het verzuim.

Het Hof benadrukt dat het ontbreken van een actuele machtiging risico’s met zich meebrengt voor de rechtmatigheid van de vertegenwoordiging. Nu [Y] ook niet optrad in eigen naam en geen procesbelang had, leidt dit tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Lees meer >>

Proceskostenvergoeding

HR: proceskostenvergoeding taxatierapport in WOZ-zaak bevestigd (art. 81 Wet RO)

In de uitspraak ECLI:NL:HR:2025:933 bevestigt de Hoge Raad het oordeel van Hof Den Haag omtrent de vaststelling van proceskostenvergoeding en de vergoeding voor het taxatierapport in een WOZ-geschil. De zaak betrof X, eigenaar van een patio-woning in Lisse, die bezwaar maakte tegen de WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2022. Nadat de rechtbank de WOZ-waarde had verlaagd van € 446.000 naar € 415.000, kende zij een proceskostenvergoeding van € 1.185 toe en een vergoeding voor het taxatierapport van € 10,69. X vorderde in hoger beroep een hogere vergoeding, maar het hof oordeelde dat de rechtbank de vergoedingen op correcte gronden had vastgesteld. Het hof motiveerde dat een wegingsfactor van 0,5 passend was gezien de eenvoud van de zaak en de beperkte werkbelasting van de gemachtigde. Tevens werd het redelijk geacht dat de vergoeding voor het taxatierapport relatief laag was vanwege de geringe tijdsinvestering van de taxateur. Het hoger beroep van X werd dan ook verworpen. De Hoge Raad liet dit oordeel in cassatie ongemotiveerd in stand door het beroep als ongegrond te verklaren op grond van artikel 81 lid 1 Wet RO.

 

Lees meer >>

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: Schending toezendplicht WOZ-gegevens leidt tot proceskostenvergoeding

In de uitspraak ECLI:NL:GHARL:2025:3433 oordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over een hoger beroep van een belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn, inzake de schending van de toezendplicht op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. De kern van het geschil betreft het achterwege blijven van de verstrekking van informatie over de indexering van de transactieprijzen van referentiewoningen bij het vaststellen van de WOZ-waarde. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende reeds in bezwaar uitdrukkelijk en specifiek om deze gegevens had verzocht, en dat de heffingsambtenaar deze informatie niet uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar heeft verstrekt. Volgens het Hof vallen de indexeringsgegevens niet onder louter rekenkundige uitkomsten, maar betreffen zij keuzes en aannames die onder de toezendplicht vallen. De verwijzing naar externe bronnen (zoals de NVM-index) of het alsnog overleggen van een matrix in beroep kan de schending niet herstellen. Hoewel de waarde van de woning niet meer in geschil was, acht het Hof de schending voldoende zwaarwegend om toepassing van artikel 6:22 Awb te rechtvaardigen en proceskostenvergoeding toe te kennen. Bijgevolg vernietigt het Hof het eerdere vonnis van de rechtbank (voor zover het de proceskosten en het griffierecht betreft) en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van €1.814 aan proceskosten en €188 aan griffierecht. De zaak bevestigt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door de heffingsambtenaar in het kader van een eerlijk proces. 

 

Lees meer >>

WOZ-waarde

Hoge Raad 13 juni 2025: ruime beoordelingsvrijheid feitenrechters bij proceskostenvergoeding WOZ-taxaties – richtlijn belastingkamers niet bindend

In de onderhavige zaak maakte X bezwaar tegen de door de gemeente Den Haag vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2022, welke was vastgesteld op € 200.000. Ter onderbouwing overhandigde X een taxatierapport waarin de waarde werd geschat op € 171.000. De heffingsambtenaar achtte het bezwaar gegrond en stelde de WOZ-waarde bij tot € 171.000. Hierbij werd een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, doch niet voor het taxatierapport zelf.

 

In hoger beroep kende de Rechtbank Den Haag alsnog een beperkte vergoeding toe voor het taxatierapport, zijnde € 32,05. Het Gerechtshof Den Haag matigde dit bedrag vervolgens tot € 10,69. In cassatie vorderde X een vergoeding van € 128,26 en verwees daarbij naar de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven betreffende de vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. Deze richtlijn gaat uit van een tijdsbesteding van twee uur voor niet-inpandige taxaties, tegen een uurtarief van € 53 exclusief BTW.

 

De Hoge Raad stelde vast dat de feitenrechters een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het bepalen van de proceskostenvergoeding voor WOZ-taxaties. Hoewel de gerechtshoven een richtlijn hebben opgesteld met daarin een standaard uurtarief en tijdsbesteding, kwalificeerde de Hoge Raad deze richtlijn niet als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hiermee kwam de Hoge Raad terug op zijn eerdere arrest van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3370). Hoewel uniformiteit bij de feitenrechter wenselijk wordt geacht, zijn rechters niet gebonden aan de richtlijn en evenmin verplicht gemotiveerd te verklaren waarom zij daarvan afwijken. Het hof heeft volgens de Hoge Raad met het vaststellen van de proceskostenvergoeding (PKV) voor het taxatierapport op € 10,69 niet gehandeld in strijd met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de verwijzing door het Hof Den Haag naar een enkelvoudige kamer geen nadere motivering behoefde. Het cassatieberoep van X werd derhalve ongegrond verklaard.

 

Lees meer >>

Hoge Raad 13 juni 2025: ruime beoordelingsvrijheid feitenrechters bij proceskostenvergoeding WOZ-taxaties – richtlijn belastingkamers niet bindend

In de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:3107) staat de waardering van een twee-onder-een-kapwoning uit 1933 centraal, gelegen aan de ingang van een school. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde per 1 januari 2021 vastgesteld op € 1.480.000. Belanghebbende maakte bezwaar en stelde dat de waarde € 1.312.210 moest zijn vanwege de waardedrukkende invloed van de ligging direct tegenover een schoolingang, waarover sprake zou zijn van geluidsoverlast en parkeeroverlast.

 

Het hof overwoog dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke ligging van de woning. Hoewel de ambtenaar aanvoerde dat de nabijheid van een school geen objectief waardedrukkend effect heeft maar een subjectieve factor betreft, achtte het hof deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof concludeerde dat het directe uitzicht op en de hinder door de school, met name de frequente blokkades van de oprit door ouders en kinderen, een objectief waardedrukkend effect veroorzaken.

 

De belanghebbende had zijn lagere waarde niet overtuigend onderbouwd met een eigen taxatierapport. Gezien het ontbreken van voldoende bewijs stelde het hof de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 1.375.000, lager dan de vastgestelde € 1.480.000, maar hoger dan de door belanghebbende voorgestelde waarde.

 

Lees meer >>

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 mei 2025, nr. 24/467 (ECLI:NL:GHARL:2025:3110) WOZ-waarde vrijstaande woning uit 1910: onvoldoende onderbouwing heffingsambtenaar, lagere waarde vastgesteld

Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 20 mei 2025 geoordeeld dat de vastgestelde WOZ-waarde van een vrijstaande woning uit 1910 te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2021 bepaald op € 238.000, welke door de rechtbank in beroep was verlaagd naar € 174.000. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de woning slechts € 89.000 waard is, vanwege de slechte staat van onderhoud en de twijfel over de mogelijkheid tot herbouw, aangezien de woning buiten de rooilijn is gerealiseerd.

 

Het hof oordeelde dat de onderbouwing van de heffingsambtenaar onvoldoende was. Zo bleef onduidelijk hoe de correctie voor de ligging werd berekend en werden de grondstaffels niet verstrekt. Tevens was onduidelijk of herbouw bij sloop mogelijk is, hetgeen een wezenlijk aspect is voor de waardering. Het taxatierapport ondersteunde de verdedigde waarde van € 174.000 niet voldoende. De door belanghebbende voorgestelde waarde van € 89.000 was eveneens onvoldoende onderbouwd. Het hof stelde daarom de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 100.000 en paste de aanslag onroerendezaakbelasting hierop aan.

 

Lees meer >>

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 mei 2025, nr. 24/614 (ECLI:NL:GHARL:2025:3112) WOZ-waarde twee-onder-één-kapwoning uit 1925: onvoldoende onderbouwing heffingsambtenaar, waardering in goede justitie aangepast

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde van een twee-onder-één-kapwoning uit 1925, per peildatum 1 januari 2021, onjuist hoog was vastgesteld door de heffingsambtenaar. De oorspronkelijke vastgestelde waarde van € 303.000 werd betwist door belanghebbende, die stelde dat de waarde € 220.000 zou moeten zijn. Na handhaving door de heffingsambtenaar en een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank, stelde het hof vast dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde correct was.

 

De heffingsambtenaar baseerde zich op een taxatiematrix met drie vergelijkingsobjecten, waarvan één woning echter niet vergelijkbaar bleek vanwege onder meer een voortuin en een luxere uitstraling. Hierdoor waren de gemiddelde verkoopcijfers niet bruikbaar voor de waardebepaling. Belanghebbende kon zijn lagere waarde onvoldoende onderbouwen door het ontbreken van een taxatierapport.

 

Het hof kwam daarom tot een eigen waardestelling in goede justitie op € 265.000. De uitspraak van de rechtbank en de beschikking van de heffingsambtenaar werden vernietigd, en de aanslag onroerendezaakbelasting werd verminderd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten van belanghebbende.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, zaaknummer 24/138 – WOZ-waardebepaling en bezwaarprocedure (ECLI:NL:RBZWB:2025:3559)

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande semi-bungalow in [plaats 1], en de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland omtrent de WOZ-waardebepaling en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2023.

De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per peildatum 1 januari 2022 vastgesteld op €468.000. Belanghebbende stelde bezwaar in tegen deze waardering, stellende dat de waarde te hoog is vastgesteld, onder meer omdat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de gedateerde staat van keuken en badkamer en het ondergemiddelde duurzaamheidsniveau van de woning (matige isolatie, enkele beglazing, houtskeletbouw). Tevens werd aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was, wat een schending van het motiveringsbeginsel zou betekenen.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar zijn beslissing op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd conform artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is de WOZ-waarde bepaald via de vergelijkingsmethode aan de hand van verkoopcijfers van drie vergelijkbare woningen rondom de waardepeildatum, hetgeen volgens de rechtbank adequaat is onderbouwd. Belanghebbende heeft geen voldoende bewijs geleverd dat de woning significant slechter is dan de referentieobjecten en ook geen aanvullende documenten zoals foto’s of bewijzen van houtskeletbouw overgelegd.

De rechtbank concludeert daarom dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden. Het beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond verklaard, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB voor 2023 gehandhaafd blijven. Tevens worden de proceskosten en het griffierecht niet aan belanghebbende vergoed.

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, zaaknummer 24/139 – Beoordeling WOZ-waardering en bezwaarprocedure

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning uit 1920 in [plaats], en de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland betreffende de vaststelling van de WOZ-waarde en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2023.

De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde per 1 januari 2022 vastgesteld op €176.000. Belanghebbende maakte bezwaar en voerde aan dat de waarde te hoog is vastgesteld, onder andere door onvoldoende rekening te houden met de gedateerdheid van voorzieningen zoals de badkamer en keuken. Tevens werd aangevoerd dat er een rekenfout zou zijn gemaakt in de berekening van de prijs per eenheid (PPE) van een referentiewoning in de taxatiematrix.

De rechtbank oordeelde dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar zijn waardebepaling voldoende heeft onderbouwd via de vergelijkingsmethode en een taxatierapport. Hoewel de rechtbank een rekenfout in de PPE-berekening van één referentiewoning constateerde, leidde de correctie daarvan niet tot een verlaging van de WOZ-waarde onder de vastgestelde €176.000. Daarnaast vond de rechtbank dat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de woning aanzienlijk gedateerd is.

Op grond van deze overwegingen verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De WOZ-waarde en aanslag OZB blijven gehandhaafd. Eveneens wees de rechtbank een vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2025, zaaknummer 24/142 – Beoordeling WOZ-waarde vrijstaande woning

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een procedure tussen belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning uit 2003 in [plaats], en de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland. Het geschil betrof de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2022, vastgesteld op € 665.500, en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2023.

 

Belanghebbende voerde onder meer aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de gedateerdheid van de voorzieningen (badkamer en keuken), het ondergemiddelde duurzaamheidsniveau en de ligging nabij een school. Daarnaast stelde belanghebbende dat een van de referentiewoningen in de gebruikte taxatiematrix foutief was gewaardeerd.

 

De rechtbank oordeelde dat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde gebreken en waardeverlagende factoren. Ook was het effect van de ligging nabij een school geen objectief aantoonbare waardedrukker, mede omdat een referentiewoning ook dicht bij een school lag. De rechtbank accepteerde de referentiewoningen als voldoende vergelijkbaar.

 

Ten aanzien van de stelling over de referentiewoning wees de rechtbank erop dat zelfs indien een hogere waardering voor kwaliteit, onderhoud en voorzieningen zou worden aangenomen, dit de WOZ-waarde van de woning niet onder de vastgestelde waarde van € 665.500 zou brengen.

 

Gelet op het voorgaande verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en aanslag OZB gehandhaafd blijven. Vergoedingen van griffierechten of proceskosten worden niet toegekend.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt WOZ-waarde woning ondanks bezwaar over onder meer perceelbezwaar en ontbrekende gegevens (4 juni 2025)

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een belastingzaak over de WOZ-waarde van een woning te Breda, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde waarde van €1.076.000 op peildatum 1 januari 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de rechtbank heeft dit oordeel bevestigd. Belanghebbende stelde onder meer dat relevante gegevens, zoals de grondstaffel, niet waren verstrekt, dat de motivering van de bezwaaruitspraak onvoldoende was en dat onrechtmatig gebruik van een deel van zijn perceel door de gemeente (een pomp en een putdeksel) de waarde negatief zou beïnvloeden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de procesregels, omdat belanghebbende niet tijdig om aanvullende gegevens had gevraagd en de bezwaaruitspraak voldoende was gemotiveerd. Ook wees de rechtbank het argument af dat de referentiewoningen onvoldoende vergelijkbaar zouden zijn, omdat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met verschillen in type, ligging en waardegebied. Hoewel onduidelijk bleef of de pomp en putdeksel nog aanwezig waren op de peildatum, stelde de rechtbank dat de aanwezigheid daarvan geen wezenlijke waardevermindering veroorzaakte. Al met al concludeerde de rechtbank dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De aanslag onroerendezaakbelasting blijft daarmee gehandhaafd en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Lees meer >>

Rechtbank Noord-Nederland – WOZ-waarde appartement verlaagd, proceskostenvergoeding op basis van WHpkv

De Rechtbank Noord-Nederland heeft in haar uitspraak van 3 juni 2025 het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn appartement gehonoreerd en de waarde verlaagd van €178.000 naar €171.000. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de hogere waarde correct was vastgesteld, mede omdat één van de vier gebruikte referentieobjecten significant afweek (kleiner woonoppervlak, begane grond met tuin) en derhalve niet vergelijkbaar was. De overige drie referentieobjecten, die beter aansloten bij het appartement van eiser, ondersteunden een lagere waarde. Daarnaast wees de rechtbank de stelling van de heffingsambtenaar over een hogere onderhoudsstatus af vanwege gebrek aan onderbouwing.

 

Verder oordeelde de rechtbank dat de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase moest worden berekend volgens de Wet herziening proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (WHpkv), aangezien de uitspraak op bezwaar na 1 januari 2024 is gedaan. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het eigendomsrecht (EVRM) faalde, omdat de wetgever een afgewogen overgangsregeling heeft getroffen. Eiser slaagde er ook niet in aan te tonen dat zijn situatie een ‘bijzonder geval’ vormde dat een afwijkende vergoeding rechtvaardigde. De rechtbank veroordeelde de heffingsambtenaar daarom tot vergoeding van griffierecht en proceskosten van in totaal €1.634,13. Hoewel de redelijke termijn voor de uitspraak was overschreden, leidde dit niet tot gevolgen omdat eiser dit niet had aangevoerd.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – onderzoeksplicht bij parkeren op feestdagen

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde op 27 mei 2025 in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op tweede Pinksterdag aan de belanghebbende werd opgelegd. Belanghebbende betoogde dat het hem onduidelijk was of op deze feestdag de reguliere betaalplicht gold. Omdat de gemeentelijke balie gesloten was, ging hij ervan uit dat gratis parkeren was toegestaan, zoals op zondagen. De rechtbank verwierp dit betoog en stelde dat op de parkeerder een eigen onderzoeksplicht rust om zich voorafgaand aan het parkeren op de hoogte te stellen van het lokale parkeerregime. Daarbij had belanghebbende onder meer de informatie op de parkeerautomaat of de gemeentelijke website kunnen raadplegen. De sluiting van de gemeentelijke balie op een feestdag ontslaat hem niet van deze verplichting. Aangezien hij deze onderzoeksplicht had geschonden, werd de naheffingsaanslag – bestaande uit € 1,13 belasting en € 61,65 aan kosten – als rechtmatig beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen recht had op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak onderstreept de verantwoordelijkheid van de individuele parkeerder om actief navraag te doen naar de geldende parkeerregels, ook op feestdagen, en bevestigt dat misverstanden over die regels niet automatisch leiden tot vernietiging van naheffingsaanslagen.

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – foutieve zonekeuze bij parkeerapp leidt tot rechtmatige naheffing

In haar uitspraak van 27 mei 2025 (ECLI:NL:RBZWB:2025:3260) oordeelde de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting, opgelegd aan een belanghebbende die met een huurauto parkeerde in Breda. Belanghebbende had via een app parkeerbelasting voldaan, maar daarbij per abuis de verkeerde parkeerzone geselecteerd. Hij voerde aan dat de situatie ter plaatse verwarrend was: een parkeerpaal met de juiste zonecode stond verder weg dan een andere paal met de verkeerde zonecode, en de app toonde de laatstgenoemde als dichtstbijzijnde. De rechtbank oordeelde echter dat op de parkeerder een onderzoeksplicht rust, ook bij gebruik van een app. De juiste parkeerzone dient vastgesteld te worden aan de hand van fysieke bebording, die prevaleert boven app-informatie. Omdat de belanghebbende parkeerbelasting had voldaan voor een goedkopere zone dan waar hij feitelijk geparkeerd stond, was sprake van een ontoereikende betaling. Volgens de rechtbank ligt het risico van foutieve invoer bij de gebruiker, en bestaat er geen verplichting voor de gemeente om foutieve betalingen te verrekenen. Aangezien belanghebbende onvoldoende onderzoek had gedaan naar de juiste zone, was de naheffingsaanslag van € 63,15 terecht opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard; er volgt geen terugbetaling van het griffierecht of proceskostenvergoeding. Deze uitspraak bevestigt dat het niet voldoende is om te betalen voor parkeren — die betaling moet ook correct en voor de juiste locatie zijn.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3213 – WOZ-waardebepaling en waardedrukkende omstandigheden

In deze zaak werd beroep ingesteld tegen de WOZ-waardebepaling van een vrijstaande woning te [plaats 1], met waardepeildatum 1 januari 2022. De heffingsambtenaar stelde de waarde oorspronkelijk vast op € 1.053.000, na bezwaar verlaagd naar € 1.031.000. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een maximale waarde van € 898.000 voor.

De rechtbank beoordeelde of de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde. De waardering was gebaseerd op de vergelijkingsmethode met vier referentiewoningen, waarvan één buiten beschouwing werd gelaten wegens verkoop na de waardepeildatum en de overige drie onvoldoende vergelijkbaar bleken wegens locatie, prijsklasse en afwijkende gebruiksoppervlakte. Hierdoor was de onderbouwing van de waarde onvoldoende.

Daarnaast achtte de rechtbank diverse waardedrukkende omstandigheden relevant, waaronder langdurige juridische procedures rondom bestemmings- en inrichtingsplannen, beperkte bereikbaarheid van de woning met de auto gedurende bijna twee jaar, onduidelijkheid over de exacte omvang van het bijbehorende perceel met woonbestemming, en contractuele verplichtingen betreffende de boomgaard op het perceel. Deze factoren hadden volgens de rechtbank een substantiële negatieve invloed op de marktwaarde op de waardepeildatum, die niet adequaat was verwerkt door de heffingsambtenaar (die slechts een correctie van € 22.000 toepaste).

Belanghebbende slaagde er evenmin in om zijn lagere waardering van € 898.000 voldoende aannemelijk te maken. Daarom stelde de rechtbank in “goede justitie” de WOZ-waarde vast op € 950.000.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, verlaagde de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting overeenkomstig en bepaalde dat het griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.

Lees meer >>

Rechtbank Gelderland bevestigt vaststelling WOZ-waarde 2022 en oordeelt dat compromis uit voorgaand belastingjaar niet bindend is voor latere jaren

De Rechtbank Gelderland heeft in deze zaak het beroep van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning per 1 januari 2022 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 1.008.000, hetgeen werd gehandhaafd na bezwaar en door de rechtbank werd bevestigd.

De rechtbank overwoog dat het hoorrecht niet was geschonden nu belanghebbende geen verzoek tot hoorzitting had ingediend (art. 7:2 Awb in samenhang met art. 30 Wet WOZ). Eveneens oordeelde zij dat het motiveringsbeginsel niet was overtreden; de heffingsambtenaar had voldoende gemotiveerd en was niet verplicht op ieder argument te reageren. Ook werd het verbod van willekeur niet geschonden, aangezien belanghebbende geen concrete feiten aanvoerde die willekeur aannemelijk maakten.

Ten aanzien van de materiële waardevaststelling achtte de rechtbank de door de heffingsambtenaar gehanteerde taxatie en vergelijkingsobjecten (gelijke woningtypen uit dezelfde buurt en bouwperiode) voldoende onderbouwd en bruikbaar, ondanks door belanghebbende aangevoerde onderhoudsgebreken en oppervlakteverschillen. Het verschil van € 249.000 tussen WOZ-waarde en taxatiewaarde werd niet als zodanig waardeverlagend aangemerkt dat het tot een lagere waardering had moeten leiden.

Voorts oordeelde de rechtbank dat een compromis inzake WOZ-waarde van het voorgaande belastingjaar niet doorwerkt in latere jaren en dus geen bindende werking heeft voor het jaar 2022. De zogenaamde meerderheidsregel, die een gelijkheidsbeginsel betreft, werd niet overtreden nu belanghebbende niet aannemelijk maakte dat de woningen met lagere WOZ-waarde identiek en daarmee vergelijkbaar waren.

Lees meer >>

Parkeerbelasting

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – beroep niet-ontvankelijk door ontbreken geldige machtiging

De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juni 2025 (ECLI:NL:RBZWB:2025:3658) betreft een beroepsprocedure tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van een geldige machtiging. Namens belanghebbende was het beroep ingesteld door een gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, maar de rechtbank constateerde dat de volmachtgever op de machtiging niet overeenkwam met de naam op de naheffingsaanslag. De rechtbank gaf de gemachtigde de mogelijkheid om dit gebrek te herstellen, maar deze heeft nagelaten te reageren. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de gemachtigde bevoegd was om het beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde dat zonder een geldige machtiging het beroep niet-ontvankelijk is en daarom niet inhoudelijk beoordeeld kan worden. Als gevolg hiervan bleef de naheffingsaanslag gehandhaafd en kreeg belanghebbende geen vergoeding van proceskosten of terugbetaling van het griffierecht.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – vermindering kosten naheffingsaanslag en vergoeding proceskosten

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende bezwaar maakte tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Breda. Het geschil draaide voornamelijk om de hoogte van de aan belanghebbende opgelegde kosten van de naheffingsaanslag. Hoewel vaststond dat belanghebbende op 8 juli 2023 zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd, bleek dat de heffingsambtenaar ten onrechte een te hoog bedrag aan kosten (€ 57,75 in plaats van de toegestane € 52,75 volgens de Verordening parkeerbelastingen Breda 2023) had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag daarom verminderd moest worden tot het juiste bedrag van € 54,25, bestaande uit de parkeerbelasting en de correcte kosten. Bovendien kreeg belanghebbende recht op vergoeding van zowel het griffierecht als de proceskosten, omdat het te hoge bedrag voortkwam uit een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan die heeft geleid tot een wijziging in het rechtsgevolg. De proceskostenvergoeding werd berekend op basis van een vast bedrag per proceshandeling en werd wegens de lichte aard van de zaak verminderd met een wegingsfactor. Omdat de zaak onderdeel was van een cluster van drie soortgelijke procedures, werd de vergoeding over deze zaken verdeeld.

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – naheffing parkeerbelasting en correctie van kosten

In de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juni 2025 (zaaknummer 23/12098) stond het beroep centraal tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Breda. Belanghebbende kreeg een naheffing van € 60,05 omdat zijn voertuig op 7 februari 2023 aan de Beyerd in Breda stond geparkeerd zonder geldige betaling.

Hoewel belanghebbende een betalingsbewijs overlegde, betrof dit bewijs een andere parkeerzone (Mauritssingel). De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat dit als geldige betaling voor de parkeerplek aan de Beyerd kon gelden. Het feit dat de auto in een andere zone stond dan waarvoor betaald was, en dat verplaatsen opnieuw een betalingsplicht schept, maakte de naheffing terecht.

 

Wel stelde de rechtbank vast dat de kosten van de naheffingsaanslag (€ 57,75) te hoog waren, daar volgens de verordening slechts € 52,75 aan kosten toegestaan was. Het beroep werd daarom gedeeltelijk gegrond verklaard en de naheffing verlaagd tot € 55,05. Tevens kende de rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 411 toe, mede vanwege een procedurele onrechtmatigheid van de heffingsambtenaar.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – geen matiging bij foutieve zonekeuze via parkeerapp

In de uitspraak van 4 juni 2025 (ECLI:NL:RBZWB:2025:3387) oordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting, opgelegd aan een automobilist die via een parkeerapp weliswaar had betaald, maar voor een onjuiste parkeerzone. De belanghebbende stelde zich op het standpunt dat de verwarring werd veroorzaakt doordat de app een zone aanwees waar het eerste kwartier gratis parkeren geldt (zone 1), terwijl hij feitelijk geparkeerd stond in een zone waar direct betaald moet worden (zone 2). Volgens hem was het verschil in zones onvoldoende duidelijk, en hij verzocht op grond van redelijkheid en billijkheid om vermindering van de aanslag.

 

De rechtbank stelt echter dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij intentie of schuld geen rol spelen. Het enkel niet of onvoldoende betalen van de verschuldigde belasting volstaat voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Ook bij gebruik van een app rust op de gebruiker een onderzoeksplicht: het is de verantwoordelijkheid van de parkeerder om zich te vergewissen van de geldende parkeerzone ter plaatse. Bebording gaat daarbij boven informatie in apps.

 

De rechtbank benadrukt dat de Verordening geen ruimte biedt voor matiging op basis van redelijkheid of billijkheid, noch voor verrekening van foutief betaalde bedragen. De intentie van de belanghebbende doet dan ook niet af aan de rechtmatigheid van de aanslag. Het beroep wordt ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag van € 63,95 blijft in stand. Deze uitspraak onderstreept het risico dat foutief gebruik van parkeerapps volledig bij de gebruiker ligt.

 

Lees meer >>

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – naheffing parkeerbelasting en onderzoeksplicht ondanks verwarring over app

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een zaak over een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende. De naheffingsaanslag werd toegekend omdat de auto van belanghebbende op een betaalde parkeerlocatie stond zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende voerde aan dat hij de parkeerbelasting via een app wilde betalen, maar door onduidelijke instructies van die app en verwarring over gratis parkeermogelijkheden is dat niet gelukt. De rechtbank benadrukt dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij intentie of schuld geen rol speelt; het feit dat niet betaald is, rechtvaardigt de naheffing. De aanwezigheid van duidelijke zoneborden en parkeerverwijzingen maakte voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat de parkeerplicht kenbaar was, waardoor belanghebbende tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.

 

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd, maar stelde vast dat de kosten van de naheffingsaanslag met €5,00 te hoog waren vastgesteld. Daarom werd de aanslag verminderd van €59,25 naar €54,25.

 

Lees meer >>

Afvalstoffenheffing en rioolheffing

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – vernietiging aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing wegens onvoldoende onderbouwing opbrengstlimiet

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 3 juni 2025 over een hoger beroep betreffende de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing gebruiker opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2019. Centraal stond de vraag of de zogenoemde opbrengstlimiet, die bepaalt dat de geraamde baten van deze heffingen de geraamde lasten niet mogen overschrijden, was overschreden. De rechtbank had eerder de WOZ-waarde verlaagd, maar de aanslagen voor afvalstoffen- en rioolheffing gehandhaafd. Belanghebbende stelde dat de opbrengstlimiet was overschreden, mede door onduidelijkheden over de samenstelling van posten zoals overhead, uren en BTW. Het hof hanteerde het door de Hoge Raad ontwikkelde stappenplan: eerst inzicht door de heffingsambtenaar, vervolgens gemotiveerde twijfel door belanghebbende, daarna nadere inlichtingen van de heffingsambtenaar. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar onvoldoende nadere gegevens heeft verstrekt om de twijfels weg te nemen, ondanks dat de begroting een onderdekking bij de rioolheffing aangaf. Daardoor kon niet worden vastgesteld dat de opbrengstlimiet niet was overschreden, en moesten de aanslagen worden vernietigd. Daarnaast werd geoordeeld dat de rechtbank onterecht een te laag bedrag voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn had vastgesteld; het hof verhoogde deze vergoeding. Ook werd de kostenvergoeding voor de bezwaarfase aangepast conform recente jurisprudentie. Klachten over wettelijke rente en het te laat overleggen van stukken werden deels gehonoreerd.

 

Lees meer >>

Uitspraak Hof 's-Hertogenbosch 14 mei 2025 – Geen schending opbrengstlimiet rioolheffing (ECLI:NL:GHSHE:2025:1319)

In de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 mei 2025 (ECLI:NL:GHSHE:2025:1319) stond centraal of de gemeente Gulpen-Wittem bij het opleggen van de rioolheffing voor het jaar 2013 de zogenoemde opbrengstlimiet had overschreden. Deze limiet bepaalt dat de totale opbrengst van de heffing niet hoger mag zijn dan de kosten die aan de gemeentelijke taak op het gebied van de riolering zijn toe te rekenen.

 

De procedure was aangespannen door woningbouwvereniging X, die het niet eens was met de opgelegde rioolheffingsaanslagen. Eerder had de Rechtbank Limburg X al gedeeltelijk in het gelijk gesteld en de aanslagen verminderd. X ging vervolgens in hoger beroep en verzocht het hof om volledige vernietiging van de aanslagen, stellende dat de gemeente zowel de kosten te ruim als de baten te laag had begroot.

 

Het hof ging niet mee in deze redenering. Volgens het hof had de heffingsambtenaar voldoende inzicht gegeven in de kostenstructuur van de rioolheffing. De posten voor compensabele btw, kapitaallasten en exploitatiekosten waren inhoudelijk onderbouwd en passend binnen het wettelijk kader. Ook de stelling van X dat de gemeente de baten te laag had ingeschat, werd verworpen. X baseerde zich hierbij op het aantal objecten uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), maar het hof oordeelde dat dit cijfer geen betrouwbaar uitgangspunt vormde voor de berekening van de opbrengst.

 

Verder stelde X dat enkele objecten, met name garageboxen, buiten de heffing waren gelaten, hetgeen volgens haar in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. Het hof volgde deze redenering niet. De gemeente mocht er volgens het hof vanuit gaan dat deze objecten geen directe of indirecte aansluiting op het rioolstelsel hadden. Er was bovendien geen sprake van bewuste uitsluiting, zodat geen ongerechtvaardigde ongelijke behandeling kon worden vastgesteld.

 

X had ook bezwaar tegen de heropening van de behandeling van de zaak door het hof, nadat het onderzoek ter zitting was gesloten. Het hof achtte die heropening echter gerechtvaardigd in het belang van een juiste en volledige beoordeling van de zaak en oordeelde dat dit niet in strijd was met de goede procesorde.

 

Uiteindelijk stelde het hof de gemeente Gulpen-Wittem volledig in het gelijk en liet de verminderde aanslagen zoals vastgesteld door de rechtbank in stand. Wel kende het hof aan X een immateriële schadevergoeding toe van € 8.500 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, in lijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

 

Lees meer >>

Leges

Rechtbank Zeeland-West-Brabant – compromis over legesaanslag huwelijksvoltrekking

In de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juni 2025 (zaaknummer BRE 24/1730) staat een geschil centraal tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis over de hoogte van een legesaanslag van €129,45, opgelegd in verband met de huwelijksvoltrekking van belanghebbende. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door de heffingsambtenaar, werd het beroep van belanghebbende bij de rechtbank behandeld. Tijdens de zitting op 27 mei 2025 bereikten partijen een compromis waarbij werd overeengekomen dat de aanslag zou worden verminderd tot 50% van het oorspronkelijke bedrag, namelijk €64,73. Tevens werd afgesproken dat belanghebbende dit bedrag in drie termijnen mag voldoen, en dat eventuele kosten verbonden aan de inning van de aanslag door de heffingsambtenaar volledig worden kwijtgescholden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en legde de aanslag vast op het afgesproken bedrag.

 

Lees meer >>

Precariobelasting

Hoge Raad der Nederlanden – Beoordeling cassatieberoep inzake precariobelasting 2020

In het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2025 (ECLI:NL:HR:2025:876) wordt uitspraak gedaan in een geschil betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2020. De procedure werd ingeleid nadat het Gerechtshof Amsterdam het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam had verworpen. Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

 

De Hoge Raad heeft de ingediende klachten beoordeeld, maar achtte deze onvoldoende om tot vernietiging van de uitspraak van het hof over te gaan. Met een verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad volstaan met een verkorte motivering, omdat het cassatieberoep geen rechtsvragen opwierp die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Er is voorts geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

 

Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer van de belastingkamer van de Hoge Raad en op 6 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.

 

Lees meer >>

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste nieuws

Komende opleidingen