Op 21 februari jl. heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen beantwoord van het Hof Amsterdam in de zaak tussen FNV en Uber over de beoordeling van de arbeidsrelatie. In het antwoord op deze vragen bevestigt de Hoge Raad dat het ondernemerschap van de opdrachtnemer volwaardig meegewogen dient te worden bij de beoordeling van een arbeidsrelatie.
Deliveroo en vervolgvragen over de rol van ondernemerschap bij de beoordeling van een arbeidsrelatie
In het Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad in 2023 de gezichtspunten uitgewerkt die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. In dit arrest van 21 februari jl., aangespannen door het FNV, beantwoordt de Hoge Raad enkele vragen ten aanzien van één van de genoemde gezichtspunten, namelijk (extern) ondernemerschap (gezichtspunt 9). Voor het Hof Amsterdam was niet duidelijk hoe dit ondernemerscriterium zich verhoudt ten opzichte van de andere gezichtspunten en daarom heeft zij prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad moet het gezichtspunt ondernemerschap van de opdrachtnemer volledig worden meegewogen bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. De Hoge Raad verduidelijkt dat alle gezichtspunten hierbij van evenveel belang (kunnen) zijn. De Hoge Raad geeft aan dat er (dus) geen rangorde is tussen de verschillende gezichtspunten van het Deliveroo-toetsingskader. Met andere woorden, het ene gezichtspunt is niet per definitie belangrijker dan het andere.
Het is volgens de Hoge Raad aldus mogelijk dat er bij de beoordeling van een arbeidsrelatie een andere uitkomst zou kunnen zijn bij eenzelfde opdracht, verricht voor dezelfde opdrachtgever bij een werkende die zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt ten opzichte van een werkende zonder ondernemerschap.
Kortom, hetzelfde werk kan afhankelijk van alle feiten en omstandigheden tot een andere kwalificatie leiden van de arbeidsrelatie, indien de werkende zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Dit betekent dat ook omstandigheden van belang kunnen zijn die gelegen zijn buiten de specifieke verhouding tussen de werkende en de opdrachtgever (namelijk extern ondernemerschap).
Tot slot merkt de Hoge Raad nog op dat zij op dit moment geen aanleiding ziet voor rechtsontwikkeling ter zake van deze onderwerpen omdat deze de aandacht hebben van de Nederlandse en Europese wetgever. Met andere woorden, de wetgever is aan zet. Wij wachten met belangstelling de ontwikkelingen af met betrekking tot het Wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Wet VBAR).
Wat betekent dit voor de praktijk?
In het kader van de opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 en het handhaven op schijnzelfstandigheid is het van belang om binnen uw organisatie uw inhuurproces voldoende te beheersen zodat u aantoonbaar binnen de wet- en regelgeving handelt. Wij hebben eerder dit artikel geschreven over de wijze waarop een organisatie in control kan komen.
Al deze ontwikkelingen maken opnieuw duidelijk dat u als organisatie aan de slag moet met uw inhuurbeleid om fiscale en civielrechtelijke risico’s bij inhuur van zelfstandigen/zzp’ers te voorkomen. Ook bij organisaties een convenant in het kader van doorontwikkeling horizontaal toezicht (HT-convenant) hebben gesloten of hieraan werken, moet dit risico voldoende worden beheerst omdat inhuur steevast als één van de zogenoemde key risks wordt aangemerkt. Maar ook zonder een convenant zien wij dat het inhuurbeleid steevast op de agenda staat bij gesprekken met de Belastingdienst. Om u daarop voor te bereiden, verwijzen wij naar de onlangs gepubliceerde Handleiding bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken.
Meer weten?
Als u vragen of opmerkingen heeft, dan kunt u contact opnemen met onze LH en WNT-specialist remco.bosma@fiscaliade.nl of 06- 412 03 592 of uw vaste aanspreekpunt.