In een nieuwe uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden is het hof wederom tot het oordeel gekomen dat reclameactiviteiten kwalificeren als normaal vermogensbeheer. Hierdoor blijven de resultaten uit reclame voor deze gemeente buiten de vennootschapsbelasting. Hieronder meer over de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2024 inzake de reclameactiviteiten. De overwegingen ten aanzien van de personeelshypotheken zijn opgenomen in een separaat nieuwsbericht.
Inleiding
In de afgelopen periode hebben wij in nieuwsberichten vaker bericht over gerechtelijke uitspraken inzake reclameactiviteiten van gemeenten. In ons vorige nieuwsbericht hebben wij de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden opgenomen, waarin wordt geoordeeld dat de gemeente geen onderneming drijft met haar reclameactiviteiten.
Dit was voor gemeenten een eerste positieve uitspraak in een reeks van minder wenselijke uitspraken, waarin reclameactiviteiten leiden tot belastingplicht in de vennootschapsbelasting. De uitspraak van 26 november 2024 is voor gemeenten een volgende positieve uitspraak. De opgesomde overwegingen kunnen met de juiste toepassing worden gebruikt in lopende procedures en inname van (toekomstige) standpunten. Een eventueel eindoordeel blijft nog afhankelijk van de twee lopende cassatieberoepen bij de Hoge Raad.
Rechtbank Gelderland
De onderhavige zaak betreft een gemeente die een overeenkomst heeft gesloten met diverse reclame exploitanten. De overeenkomsten houden in dat de exploitanten tegen betaling van een vaste jaarlijkse vergoeding, het exclusieve recht krijgen om in de openbare ruimte op eigendom van belanghebbende een reclamedrager te plaatsen en te exploiteren.
In geschil is of de gemeente voor de Wet Vpb een onderneming drijft waar de reclameactiviteiten deel van uitmaken, en of voor de beantwoording van die vraag wat betreft de reclameactiviteiten alleen die activiteiten zelf in aanmerking dienen te worden genomen, of dat deze samen met andere activiteiten, zoals het beheer van de openbare ruimte, een sterk verlieslatende activiteit, geclusterd dienen te worden beoordeeld met als gevolg dat een winstoogmerk ontbreekt. Indien wordt geoordeeld dat sprake is van een onderneming van de gemeente, is zij van mening dat de voordelen uit die onderneming buiten aanmerking dienen te blijven op grond van de objectvrijstelling van artikel 8e, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb.
De rechtbank heeft, kort gezegd, geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende een onderneming drijft de reclameactiviteiten onvoldoende samenhangen met de activiteiten inzake het beheer van de openbare ruimte, zodat de reclameactiviteiten op zichzelf dienen te worden beoordeeld. Met betrekking tot die reclameactiviteiten heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal en dat sprake is van een winststreven bij belanghebbende. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de overheidstakenvrijstelling niet van toepassing is. Feitelijk zijn de reclameactiviteiten daarmee belast met vennootschapsbelasting.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Net zoals bij de rechtbank en in voorgaande procedures dient het hof de vraag te beantwoorden of de reclameactiviteiten dienen te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere activiteiten van belanghebbende als beheerder van de openbare ruimte. Daarna dient de vraag te worden beoordeeld of sprake is van belaste activiteiten of van normaal vermogensbeheer.
Clustering
Het hof is in lijn met een eerdere uitspraak van hof ’s-Hertogenbosch van 1 november 2023 van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onderneming, de reclameactiviteiten als afzonderlijk te beoordelen activiteit in aanmerking moeten worden genomen en deze activiteiten niet kunnen worden geclusterd met activiteiten die vallen onder het ‘beheer van de openbare ruimte’. Aan deze reclameactiviteiten kan namelijk voldoende zelfstandigheid worden toegekend. De activiteit is naar zijn aard eenvoudig organisatorisch en financieel af te bakenen. Als zodanig treedt de gemeente ook niet op als een organisatorische eenheid naar buiten toe, mede gezien de omstandigheid dat de exploitanten verschillen van die van de afnemers van de activiteiten die vallen onder het beheer van de openbare ruimte.
Normaal vermogensbeheer
Het hof concludeert dat de reclameactiviteiten van de gemeente niet zijn aan te merken als het drijven van een onderneming. Zij is van mening dat het niet de verrichte arbeid is die heeft geleid tot een meerwaarde, maar dat de door de publiekrechtelijke regulering ontstane exclusiviteit de meerwaarde heeft gecreëerd. Door middel van de arbeid is slechts de opbrengstmogelijkheid gerealiseerd die de openbare ruimte in zichzelf al bezit. Daarom is hier sprake van bij normaal vermogensbeheer passende arbeid. Ook wijst het hof er nog op dat, hoewel geen sprake is van verhuur van onroerend goed, de hier relevante arbeid van belanghebbende zowel naar aard als omvang wel past bij het afsluiten en beheren van langjarige verhuurcontracten. Bovendien heeft de inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door de gemeente met de overeenkomsten behaalde rendement uitstijgt boven een rendement dat normaal mag worden verwacht bij het passief exploiteren van een vermogensrecht.
Gevolgen voor de praktijk
Dit is voor de tweede keer in korte tijd goed nieuws voor gemeenten. Na een aantal minder wenselijk uitspraken is het hof nu wederom van oordeel dat activiteiten betreffende reclameactiviteiten kwalificeren als normaal vermogensbeheer. De uitspraak is volledig conform het standpunt van de gemeenten en kunnen wij daarom goed kunnen volgen. De door het hof opgesomde overwegingen kunnen met de juiste toepassing worden gebruikt in lopende procedures en inname van (toekomstige) standpunten. Bovendien geeft het hof duidelijk aan dat het aan de inspecteur is om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat een gemeente bij het verrichten van deze activiteiten een onderneming drijft.
Een eventueel eindoordeel blijft nog steeds afhankelijk van de nog lopende cassatieberoepen bij de Hoge Raad. En ook een cassatieprocedure tegen dit oordeel van het Hof is in de lijn der verwachting. Het zou nog enige tijd kunnen duren voordat er een eindoordeel van de Hoge Raad is.
Wij houden u middels de nieuwsflits op de hoogte van verdere ontwikkelingen en de lopende procedures.
Meer weten?
Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met Arjan Nijboer, Wilmer Visscher of uw vaste aanspreekpunt.