In de recente uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden omtrent reclame heeft het hof ook geoordeeld dat activiteiten met betrekking tot personeelshypotheken kwalificeren als normaal vermogensbeheer. Hierdoor blijven de resultaten uit deze activiteiten buiten de heffing van vennootschapsbelasting. Hieronder meer over de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2024 inzake de personeelshypotheken. De overwegingen ten aanzien van de reclameactiviteiten zijn opgenomen in een separaat nieuwsbericht.
Inleiding
Tot het jaar 2008 konden personeelsleden van gemeenten een hypotheek afsluiten bij de werkgever als secundaire arbeidsvoorwaarde. Sinds het jaar 2008 is dit niet meer mogelijk. Veel gemeenten hebben nog wel een (aflopende) hypotheekportefeuille, die sinds dat jaar enkel wordt beheerd.
In geschil is of en zo ja in hoeverre de activiteit met betrekking tot deze personeelsleningen tot belastingplicht in de vennootschapsbelasting leidt. En indien dit het geval is, wat dan de hoogte van de belastbare winst is.
Rechtbank Gelderland
De gemeente heeft in de onderhavige casus, in tegenstelling tot de inspecteur, gesteld dat geen sprake is van een onderneming, omdat er geen sprake is van een ‘duurzame organisatie van arbeid en kapitaal’. Dit is namelijk één van de drie cumulatieve criteria van het drijven van een onderneming voor de Vpb. Volgens de gemeente is slechts sprake van normaal vermogensbeheer.
De rechtbank oordeelt in het voordeel van de Belastingdienst en stelt dat er wel sprake is van een onderneming voor de vennootschapsbelasting. De rechtbank stelt – onzes inziens weinig gemotiveerd – dat het verhoudingsgewijs om een omvangrijke hypotheekportefeuille met een groot aantal schuldenaren gaat. Ook wordt in het kort een vergelijk gemaakt met een bankinstelling c.q. hypotheekverstrekker. De activiteiten liggen volgens de rechtbank in dezelfde lijn, waardoor sprake is van een onderneming. Het feit dat de gemeente is gestopt met het verstrekken van leningen en haar portefeuille enkel beheert en afbouwt doet hieraan volgens de rechtbank niet af. Volgens haar wordt een bankinstelling die haar portefeuille zou afbouwen hiermee ook niet ineens niet Vpb-plichtig. Aan de bedoeling van de wet wordt aldus de rechtbank voldaan, namelijk het creëren van een gelijk speelveld.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Bij de beoordeling van de vraag of de activiteiten met betrekking tot het beheer van de hypotheekportefeuille als het drijven van een onderneming moet worden aangemerkt, stelt het hof het volgende voorop. De beoordeling van deze activiteiten vindt plaats met ingang van het boekjaar 2016, omdat met ingang van dat boekjaar belastingplicht ontstaat indien een publiekrechtelijk lichaam als belanghebbende een onderneming drijft (drie cumulatieve criteria).
Naar het oordeel van het hof moeten de activiteiten die belanghebbende op 1 januari 2016 verricht met betrekking tot het beheer van de hypotheekportefeuille worden aangemerkt als normaal vermogensbeheer. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de werkzaamheden die daaraan worden besteed relatief weinig tijd in beslag nemen en bestaan uit het beheer en de administratie van de vóór het jaar 2007 afgesloten leningen.
Verder acht het hof van belang dat belanghebbende actief bezig is om de bestaande portefeuille te verkleinen door leningnemers te wijzen op voor hen gunstigere aanbieders in de markt. Weliswaar heeft de portefeuille nog steeds een zekere omvang, zowel wat de omvang van het uitgeleende vermogen betreft als het aantal leningnemers, wat maakt dat de daaraan te besteden werkzaamheden ook een zekere omvang hebben, maar dat neemt niet weg dat de aard van de werkzaamheden hoort bij normaal, passief vermogensbeheer. Dat belanghebbende in het verleden, dat wil zeggen vóór 2007, actief optrad als hypotheekleningverstrekker en daarmee wellicht gelijkenis vertoonde met een commerciële hypotheekbankinstelling, is niet langer relevant, omdat voor de toets van het ondernemerschap de aard van de activiteiten moet worden beoordeeld zoals die is met ingang van het onderhavige belastingjaar.
Gevolgen voor de praktijk
De uitspraak van het gerechtshof is ook goed nieuws voor gemeenten. Na het volgens ons niet goed gemotiveerde oordeel van de rechtbank, gaat het hof wel in op de juiste argumenten. Zie hiervoor ook ons nieuwsbericht naar aanleiding van de rechtbankuitspraak in het jaar 2022.
De verwachting is dat er mogelijk geprocedeerd zal worden tot de Hoge Raad. Dat betekent dat er voorlopig nog geen volledige duidelijkheid komt voor gemeenten.
Hoe nu verder?
Voor gemeenten met een lopend bezwaar tegen personeelshypotheken gebeurt er voorlopig nog niets. Bij de meeste gemeenten wordt het bezwaar aangehouden totdat de relevante vragen in vergelijkbare procedures zijn uitgeprocedeerd. Dit is nog niet het geval, waardoor de bezwaarschriften tot nadere orde aangehouden blijven. Gelet op deze uitspraak blijven wij adviseren om bezwaar aan te tekenen tegen eventueel opgelegde aanslagen inzake personeelshypotheken en ook duurzaamheidsleningen, leningen aan woningbouwcorporaties, maatschappelijke leningen en eventueel startersleningen, indien van toepassing. Wel is het zo dat de hoogste gerechtelijke uitspraak uitgaat van geen belastingplicht. Dit verkleint de noodzaak om de inkomsten op te geven in de aangifte. Wel is het risico bij niet opgeven dat belastingrente in rekening wordt gebracht als de Hoge Raad anders oordeelt. Vanuit dat perspectief adviseren wij zekerheidshalve de inkomsten bij enige materialiteit wel te (blijven) opgeven in de aangifte.
Gelet op het voorgaande blijft een kritische houding naar de Vpb-positie van uw gemeente gewenst en dient het risicoprofiel kritisch te worden beschouwd voor de risicoparagraaf en de jaarlijkse toetsing van de ondernemerscriteria.
Wij houden u middels de nieuwsflits op de hoogte van nadere ontwikkelingen.
Meer weten?
Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met Arjan Nijboer, Wilmer Visscher, Dido Westrik of uw vaste aanspreekpunt.